Néerlandais/Les couleurs (avancés)

Généralités

• les couleurs primaires : de primaire kleuren
• les couleurs secondaires : de secundaire kleuren
• les couleurs tertiaires : de tertiaire kleuren
• les couleurs héraldiques : de heraldische kleuren

Les couleurs

• le blanc : het wit
• le bleu : het blauw
• le bleu roi : het koningsblauw
• le bleu-vert : het blauwgroene
• le bleu violet/le bleu violacé : het paarsblauw
• le brun/le marron : het bruin
• le cyan : het cyaan
• le gris : het grijs
• le jaune : het geel
• le jaune orangé : het oranjegeel
• le jaune vert : het geelgroen
• le magenta : het magenta
• le mauve/le violet : het paars
• le menthe : het mintgroen
• le noir : het zwart
• l’orange : het oranje
• le rose : het roze
• le rose vif : het felroze
• le rouge : het rood
• le rouge orangé : het oranjerood
• le rouge violet/le rouge violacé : het paarsrood/het paarsrood
• le vert : het groen
• le vert-jaune : het geelgroen

Les couleurs héraldiques

• l'azur : het azuur/het lazuur
• le gueules : het keel
• le pourpre : het purper
• le sable : het sabel
• le sinople : het sinopel