« Néerlandais/Dans le secondaire/la météo » : différence entre les versions
Contenu supprimé Contenu ajouté
un début seulement |
Aucun résumé des modifications |
||
Ligne 1 :
* Het regent / regende - Il pleut / pleuvait
** De regen -- la pluie
** De motregen -- la bruine
** De stortregen -- l'averse
* Het waait / woei -- Il y a du vent
** De wind -- le vent
** De windhoos -- la tornade
* Het sneeuwt / sneeuwde -- Il neige
** De sneeuw -- la neige
** De natte sneeuw
* Het hagelt / hagelde -
** De hagel -- la grêle
* Het onweert / onweerde -
** Het onweer -- l'orage
* Het bliksemt / bliksemde -
** De bliksem -- la foudre
* Het dondert / donderde -
** De donder -- le tonnerre
* Het ijzelt / ijzelde -
** De ijzel -- le verglas
* Het vriest / vroor - Il gèle
** De vorst -- le gel
** Lichte, matige , strenge vorst -- 0°C - -5°C, -5°C - -10°C, <-10°C
* Het dooit / dooide - Il dégèle
** De dooi -- le dégel
* Het mist / mistte -
** De mist, de nevel -- le brouillard.
*Het is mooi weer. - Il fait beau
*Het is slecht weer.
*Het is zonnig.
*Het is bewolkt. - C'est nuagé
*De lucht klaart op. -- L'air s'éclaircit
*De lucht betrekt. -- L’air s’obscurcit
*Er zijn wat wolken. -- Il y a quelques nuages
*Dat is een onweerswolk. -- C'est un nuage orageux
*Een lucht met schapenwolken. -- Un ciel couvert de cirrocumulus.
*Buiïg weer.
*De bui
*De dauw. -- la rosée.
*De rijp. -- le givre
*Het is koud. - Il fait froid.
| |||