Néerlandais dans le secondaire/willen et mogen (2) (correction)
- Je moet een boek kopen.
- Jullie mogen naar Duitsland gaan.
- We willen een ijsje eten.
- Ik kan Spaans spreken.
- Ik mag spelen.
- Je moet elke dag studeren.
- Wil je een glas water?
- Hij wil koffie met melk drinken.
- Hij wil een brief naar zijn vriend schrijven.
- Hij wil slapen.
- We kunnen zwemmen.
- Wat wil je doen?
- We moeten op de trein wachten.
- Ik wil bij dit bedrijf werken.
- Ze wil Duits leren.
- Mijn dochter/kind heeft goed gewerkt. Ze mag naar de televisie kijken.
- Je mag niet roken.
- Ik moet een nieuwe auto kopen.
- Ik kan niet zwemmen.
- Jullie moeten dit boek lezen.