Néerlandais/Dans le secondaire/parler de la maison

Situer l'habitation modifier

  • Où habites-tu ? (À quelle adresse ?) Waar woon je?
J'habite à Bruxelles. Ik woon in Brussel.
J'habite près de la gare du Midi. Ik woon dicht bij het Zuid Station.
J'habite près de la station de métro, Madou. Ik woon dicht bij het metrostation Madou.
J'habite près de la maison communale.Ik woon dicht bij het gemeentehuis.
J'habite près d'une boulangerie.Ik woon dicht bij een bakkerij.
Où habite-tu et avec qui ? ik woon in .... en met moeder
  • Habites-tu dans une ville ou un village ? Woon je in een stad of in een dorp?
J'habite en ville. Ik woon in een stad.
J'habite dans un village. Ik woon in een dorp.
  • Dans quelle ville habites-tu ? In welke stad woon je?

Décrire l'habitation modifier

  • Habites-tu dans une maison ou un appartement ? Woon je in een huis of een appartement?
  • Habites-tu dans une grande ou petite maison ? Is je huis groot of klein?
  • Combien d'étages comportes ta maison ? Hoeveel verdiepingen telt je huis?
Ma maison a trois étages. Mijn huis heeft drie verdiepingen.
  • Combien de chambres comporte ta maison ? Hoeveel kamers telt je huis?
Ma maison a quatre chambres. Mijn huis heeft vier kamers.
  • Avez-vous un jardin ? Heb u een tuin? (singulier) / Hebben jullie een tuin? (pluriel).
  • Avez-vous un ascenseur ? Heb u een lift? (singulier) / Hebben jullie een lift? (pluriel).
  • À quel étage habites-tu ? Op welke verdieping woon je?
  • Où se trouve la cuisine ? Waar ligt de keuken?
La cuisine se trouve à droite du salon. De keuken ligt rechts van de woonkamer.
La cuisine se trouve à côté du bureau de papa. De keuken ligt naast de werkkamer van papa.

La maison de vos rêves modifier

  • Décrivez la maison de vos rêves - Beschrijf jullie droomhuis

Le lieu

Je veux habiter sur une île. - Ik wil op een eiland wonen.
Je veux habiter à la montagne. - Ik wil in de bergen wonen.
Je veux habiter près de la mer. - Ik wil dicht bij zee wonen.
Je veux habiter au Japon. - Ik wil in Japan wonen.
Je veux habiter à la campagne. - Ik wil op het platteland wonen
Je veux habiter en ville. - Ik wil in de stad wonen
Je veux habiter dans une grande ville. - Ik wil in een grote stad wonen

La taille

Je veux habiter dans une petite maison. - Ik wil een klein huisje om in te wonen.
Je veux habiter dans une grande maison. - Ik wil een groot huis om in te wonen.

Le jardin

J'aimerais avoir un grand jardin. - Ik wil graag een grote tuin hebben.