Néerlandais/Grammaire/le verbe/Les verbes forts/liste

Le néerlandais

Infinitif Français ik jij/u hij/zij/het wij Prétérit
ik jij/u hij/zij/het
Prétérit
jullie wij zij
Auxiliaire part passé
bakken cuire bak bakt bakken bakte bakten heeft gebakken
barsten éclater barst barsten barstte barstten is gebarsten
bederven gâter bederf bederft bederven bedierf bedierven is bedorven
bedriegen tromper bedrieg bedriegt bedriegen bedroog bedrogen heeft bedrogen
begraven enterrer begraaf begraaft begraven begroef begroeven heeft begraven
begrijpen comprendre begrijp begrijpt begrijpen begreep begrepen heeft begrepen
bergen ranger berg bergt bergen borg borgen heeft geborgen
besluiten décider besluit besluiten besloot besloten heeft besloten
bevelen ordonner beveel beveelt bevelen beval bevalen heeft bevolen
bezoeken visiter bezoek bezoekt bezoeken bezocht bezochten heeft bezocht
bezwijken succomber bezwijk bezwijkt bezwijken bezweek bezweken is bezweken
bidden prier bid bidt bidden bad baden heeft gebeden
bieden offrir bied biedt bieden bood boden heeft geboden
bijten mordre bijt bijten beet beten heeft gebeten
binden lier bind bindt binden bond bonden heeft gebonden
blazen souffler blaas blaast blazen blies bliezen heeft geblazen
blijken se revéler blijk blijkt blijken bleek bleken is gebleken
blijven rester blijf blijft blijven bleef bleven is gebleven
blinken briller blink blinkt blinken blonk blonken heeft geblonken
braden rôtir braad braadt braden braadde braadden heeft gebraden
breken briser breek breekt breken brak braken is/heeft gebroken
brengen apporter breng brengt brengen bracht brachten heeft gebracht
brouwen brasser brouw brouwt brouwen brouwde brouwden heeft gebrouwen
buigen courber buig buigt buigen boog bogen heeft gebogen
denken penser denk denkt denken dacht dachten heeft gedacht
doen faire doe doet doen deed deden heeft gedaan
dragen porter draag draagt dragen droeg droegen heeft gedragen
drijven pousser, flotter drijf drijft drijven dreef dreven is/heeft gedreven
dringen pressee, pénétrer dring dringt dringen drong drongen is/heeft gedrongen
drinken boire drink drinkt drinken dronk dronken heeft gedronken
druipen ruisseler druip druipt druipen droop dropen is/heeft gedropen
duiken plonger duik duikt duiken dook doken is/heeft gedoken
dwingen forcer dwing dwingt dwingen dwong dwongen is/heeft gedwongen
eten manger eet eten at aten heeft gegeten
fluiten siffler fluit fluiten floot floten heeft gefloten
gaan aller ga gaat gaan ging gingen is gegaan
gelden valoir geld geldt gelden gold golden heeft gegolden
genezen guérir genees geneest genezen genas genazen is/heeft genezen
genieten profiter (jouir) geniet genieten genoot genoten heeft genoten
geven donner geef geeft geven gaf gaven heeft gegeven
gieten verser giet gieten goot goten heeft gegoten
glijden glisser glijd glijdt glijden gleed gleden is/heeft gegleden
glimmen luire glim glimt glimmen glom glommen heeft geglommen
graven creuser graaf graaft graven groef groeven heeft gegraven
grijpen saisir grijp grijpt grijpen greep grepen heeft gegrepen
hangen pendre hang hangt hangen hing hingen heeft gehangen
hebben avoir heb hebt heeft hebben had hadden heeft gehad
heffen soulever hef heft heffen hief hieven heeft geheven
helen s'appeler hel helt helen heette heetten heeft geheten
helpen aider help helpen helpt hielp hielpen heeft geholpen
heten s'appeler heet heten heette heetten geheten
hijsen hisser hijs hijst hijsen hees hesen heeft gehesen
houden tenir / aimer +van hou houdt houden hield hielden heeft gehouden
houwen tailler houw houwt houwen hieuw hieuwen heeft gehouwen
jagen chasser jaag jaagt jagen jaagde
joeg
jaagden
joegen
is/heeft gejaagd
kiezen choisir kies kiest kiezen koos kozen heeft gekozen
kijken regarder kijk kijkt kijken keek keken heeft gekeken
klimmen grimper klim klimt klimmen klom klommen is/heeft geklommen
klinken sonner klink klinkt klinken klonk klonken heeft geklonken
knijpen pincer knijp knijpt knijpen kneep knepen heeft geknepen
komen venir kom komt komen kwam kwamen is gekomen
kopen acheter koop koopt kopen kocht kochten heeft gekocht
krijgen recevoir krijg krijgt krijgen kreeg kregen heeft gekregen
krimpen se rétrécir krimp krimpt krimpen kromp krompen is gekrompen
kruipen ramper kruip kruipt kruipen kroop kropen is/heeft gekropen
kunnen pouvoir,savoir kan kunt kan kunnen kon konden heeft gekund
laten laisser laat laten liet lieten heeft gelaten
lezen lire lees leest lezen las lazen heeft gelezen
liegen mentir lieg liegt liegen loog logen heeft gelogen
liggen être étendu lig ligt liggen lag lagen heeft gelegen
lijden souffrir lijd lijdt lijden leed leden heeft geleden
lijken paraître lijk lijkt lijken leek leken heeft geleken
lopen marcher/courir loop loopt lopen liep liepen is/heeft gelopen
malen moudre maal maalt malen maalde maalden heeft gemalen
melken traire melk melkt melken mekte
molk
mekten
molken
is/heeft gemolken
mijden éviter mijd mijdt mijden meed meden heeft gemeden
moeten devoir moet moeten moest moesten heeft gemoeten
mogen pouvoir se permettre mag mogen mocht mochten heeft gemoogd
nemen prendre neem neemt nemen nam namen heeft genomen
nijpen pincer nijp nijpt nijpen neep nepen heeft genepen
prijzen louer, vanter prijs prijst prijzen prees prezen heeft geprezen
raden deviner raad raadt raden raadde
ried
raadden
rieden
is/heeft gevraagd
rijden conduire rij rijdt
rij
rijden reed reeden is/heeft gereden
rijzen s'élever rijs rijst rijzen rees rezen is gerezen
roepen appeler roep roept roepen riep riepen heeft geroepen
ruiken sentir, flairer ruik ruikt ruiken rook roken heeft geroken
scheiden séparer, divorcer scheid scheidt scheiden scheidde scheidden is/heeft gescheiden
schelden invectiver scheld scheldt schelden schold scholden heeft gescholden
schenden abîmer schend schendt schenden schond schonden heeft geschonden
schenken donner, verser schenk schenkt schenken schonk schonken heeft geschenkt
scheppen créer schep schept scheppen schiep schiepen heeft geschapen
scheren raser scheer scheert scheren schoor schoren heeft geschoren
schieten tirer (arme) schiet schieten schoot scholen heeft geschoten
schijnen sembler, briller schijn schijnt schijnen scheen schenen heeft geschenen
schrijden marcher schrijd schrijdt schrijden schreed schreden is/heeft geschreden
schrijven écrire schrijf schrijft schrijven schreef schreven heeft geschreven
schrikken s'effrayer schrik schrikt schrikken schrok schrokken is geschrokken
schuiven glisser schuif schuift schuiven schoof schoven is/heeft geschoven
slaan frapper sla slaat slaan sloeg sloegen heeft geslagen
slapen dormir slaap slaapt slapen sliep sliepen heeft geslapen
slijten user slijt slijten sleet sleten heeft gesleten
sluipen se glisser sluip sluipt sluipen sloop slopen is geslopen
sluiten fermer sluit sluiten sloot sloten heeft gesloten
smelten fondre smelt smelten smolt smolten is/heeft gesmolten
smijten lancer (av. force) smijt smijten smeet smeten heeft gesmeten
snuiten moucher snuit snuiten snoof snoten heeft gesnoten
snuiven renifler snuif snuift snuiven snoot snoven heeft gesnoven
spannen tendre span spant spannen spande spanden heeft gespannen
spijten causer du regret spijt spijten speet speten heeft gespeten
spinnen filer spin spint spinnen spon sponnen heeft gesponnen
splijten fendre splijt splijten spleet spleten is/heeft gespleten
spreken parler spreek spreekt spreken sprak spraken heeft gesproken
springen sauter spring springt springen sprong sprongen is/heeft gesprongen
spuiten jaillir, arroser spuit spuiten spoot spoten heeft gespoten
staan être debout sta staat staan stond stonden heeft gestaan
steken piquer steek steekt steken stak staken heeft gestoken
stelen voler, dérober steel steelt stelen stal stalen heeft gestolen
sterven mourir sterf sterft sterven stierf stierven is gestorven
stijgen s'élever stijg stijgt stijgen steeg stegen is gestegen
stijven amidonner stijf stijft stijven steel steven heeft gesteven
stinken puer stink stinkt stinken stonk stonken heeft gestonken
stoten heurter stoot stoten stootte stootten is/heeft gestoten
strijden combattre strijd strijdt strijden streed streden heeft gestreden
strijken repasser strijk strijkt strijken streek streken heeft gestreken
treden marcher treed treedt treden trad traden is/heeft getreden
treffen toucher tref treft treffen trof troffen heeft getroffen
trekken tirer, aller trek trekt trekken trok trokken is/heeft getrokken
uitpluizen éplucher pluis … uit pluist ... uit uitpluizen ploos ... uit plozen ... uit heeft uitgeplozen
vallen tomber val valt vallen viel vielen is gevallen
vangen attraper vang vangt vangen ving vingen heeft gevangen
varen naviguer vaar vaart varen voer voeren is/heeft gevaren
vechten se battre vecht vechten vocht vochten heeft gevochten
verbieden interdire verbied verbiedt verbieden verbood verboden heeft verboden
verdrieten attrister verdriet verdrieten verdroot verdroten heeft verdroten
verdwijnen disparaître verdwijn verdwijnt verdwijnen verdween verdwenen is verdwenen
vergelijken comparer vergelijk vergelijkt vergelijken vergeleek vergeleken heeft vergeleken
vergeten oublier vergeet vergeten vergat vergaten is/heeft vergeten
verkopen vendre verkoop verkoopt verkopen verkocht verkochten heeft verkocht
verlaten quitter verlaat verlaten verliet verlieten heeft verlaten
verliezen perdre verlies verliest verliezen verloor verloren heeft verloren
verslinden dévorer verslind verslindt verslinden verslond verslonden heeft verslonden
verstaan gâter versta verstaat verstaan verstond verstonden heeft verstaan
vertrekken partir vertrek vertrekt vertrekken vertrok vertrokken is vertrokken
verzenden envoyer (lettre) verzend verzendt verzenden verzond verzonden heeft verzonden
verzinnen imaginer verzin verzint verzinnen verzon verzonnen heeft verzonnen
verzwinden disparaître verzwind verzwindt verzwinden verzwond verzwonden is verzwonden
vinden trouver vind vindt vinden vond vonden heeft gevonden
vlechten tresser vlecht vlechten vlocht vlochten heeft gevlochten
vliegen voler (avion) vlieg vliegt vliegen vloog vlogen is/heeft gevlogen
vouwen plier vouw vouwt vouwen vouwde vouwden heeft gevouwen
vragen demander vraag vraagt vragen vraagde
vroeg
vraagden
vroegen
is/heeft gevraagd
vriezen geler vries vriest vriezen vroor vroren is/heeft gevroren
wassen laver was wast wassen waste wasten heeft gewassen
wegen peser weeg weegt wegen woog wogen heeft gewogen
werpen jeter werp werpt werpen wierp wierpen heeft geworpen
weten savoir weet weten weet wist wisten heeft geweten
weven tisser weef weeft weven weefde weefden heeft geweven
wijken reculer wijk wijkt wijken week weken is geweken
wijten imputer wijt wijten weet weten heeft geweten
willen vouloir wil wilt wil willen wild wilden heeft gewild
winden enrouler wind windt winden wond wonden heeft gewonden
winnen gagner win wint winnen won wonnen heeft gewonnen
worden devenir word wordt worden werd werden is geworden
wreken venger wreek wreekt wreken wreekte wreekten heeft gewroken
wrijven frotter wrijf wrijft wrijven wreef wreven heeft gewreven
wringen tordre wring wringt wringen wrong wrongen heeft gewrongen
zeggen dire zeg zegt zeggen zegde zegden heeft gezegd
zenden envoyer zend zendt zenden zond zonden heeft gezonden
zien voir zie ziet zien zag zagen heeft gezien
zijn être ben bent is zijn was waren is geweest
zingen chanter zing zingt zingen zong zongen heeft gezongen
zinken sombrer zink zinkt zinken zonk zonken is gezonken
zuigen sucer zuig zuigt zuigen zoog zogen heeft gezogen
zuipen se soûler zuip zuipt zuipen zoop zopen heeft gezopen
zullen auxiliaire
de modalité
sans sens
zul zult zullen zou zouden N/A
zwelgen ingurgiter zwelg zwelgt zwelgen zwolg zwolgen heeft gezwolgen
zwellen enfler zwel zwelt zwellen zwol zwollen is/heeft gezwollen
zwemmen nager zwem zwemt zwemmen zwom zwommen is/heeft gezwommen
zweren jurer (serment) zweer zweert zweren zwoer zwoeren heeft gezworen
zwerven errer zwerf zwerft zwerven zwierf zwierven is/heeft gezworven
zwijgen se taire zwijg zwijgt zwijgen zweeg zwegen heeft gezwegen