Néerlandais/Dans le secondaire/les hobbys/parler des hobbys/quiz

1 Première série

Complète les phrases avec les mots suivants : de bioscoop - blijft - hekel aan - is - kijken naar - lees - ploeg - speel - wielrenner - zwemmen

Ik

tennis.
Wat

je hobby?
Ik ga naar

.
Ik kan goed

.
We

een film.
Vanmorgen

ik een krant.
Club Brugge is een goede/slechte

.
Ik houd helemaal niet van golf. Ik heb zelfs een

aan golf.
Ze

thuis.
Tom Boonen is een

.

2 Deuxième série

Traduis et complète les phrases : gaan naar - getrouwd - houd je van - praat - postzegels verzamelen - speelt - vanavond - vanmorgen - vrienden - vrijdag - Wat doe je -zwemmen

collectionner des timbres:

.
ce matin:

.
ce soir:

.
Que fais-tu ce weekend?:

dit weekend.
Je parle avec mes amis. Ik

met mijn

.
Aimes-tu le basketball ?

basketbal?
Elle joue du piano.: Ze

piano.
Je vais tous les vendredis nager.: Ik ga elke

.
Nous allons au restaurant.: We

het restaurant.
Avec qui est-il marié. Met wie is hij

 ?

3 Écoutez et traduisez

 ?

4 Écoutez et traduisez

.

5 Écoutez et traduisez

.